Rolf Uphoff
Vluchten naar Nederland 1933 – 1940
Organisatie en opbouw netwerk
Ter inleiding
Na de machtsovername - van de regeringsmacht in het toenmalige Duitse Rijk op
30 januari 1933 - gingen de nazi’s onmiddellijk los met het uitschakelen van hun
politieke tegenstanders. Communisten en sociaaldemocraten werden meteen als
'bolsjewieken' en 'november-misdadigers' bestempeld en op de korrel genomen. De
vervolging richtte zich ook op burgerlijke republikeinse partijen, de
‘Zentrum’-partij, liberalen en gematigde conservatieven. De nationalistische
partijen bleef de repressie aanvankelijk bespaard. Ze waren nodig tot mei 1933
als coalitiepartner, omdat de NSDAP tijdens de laatste reguliere verkiezingen
van de Rijksdag tot maart 1933, de absolute meerderheid niet kon behalen.
Op 22 februari 1933 vormde Hermann Göring als Pruisisch minister-president
een `hulppolitie` uit een samenvoeging van de SA, SS en de Stahlhelm, die
tegenstanders van de NSDAP na inwerkingtreding van de Machtigingswet van 23
maart 1933 legaal zouden kunnen vervolgen: de verordening uitgegeven door de
president van het Duitse Rijk, P. Von Hindenburg over de bescherming van de
staat en het volk na de brand in de Rijksdag op 28 februari 1933 verbood
namelijk de KPD en haar afdelingen. Hun aanhangers werden gestraft. Deze
verordening veroorzaakte de eerste grote arrestatiegolf. Partijgebouwen en
kantoren in het Duitse Rijk werden doorzocht en voorzieningen en goederen in
beslag genomen. In Emden en andere plaatsen in Oost-Friesland rolde de politie
wapenopslagplaatsen van de KPD op. Deze razzia’s hielden aan tot 1934/35, zoals
voorbeelden uit Warsingsfehn, Emden en Westrhauderfehn bewijzen. (Fig. 1)
Fig. 1 en 2
Het aanleggen van geheime wapenopslagplaatsen maakte deel uit van de
organisatie van de ondergrondse strijd van de KPD.
De Machtigingswet ("Ermächtigungsgesetz") van 23 maart 1933 maakte de
machtsovername door de nationaalsocialisten compleet. Als gevolg hiervan werden
alle partijen en groepen buiten de NSDAP verboden.
In de daaropvolgende maanden vluchtten vele communisten en sociaaldemocraten
Duitsland uit. Beide partijen vormden in het buitenland nieuwe organisaties die
het verzet tegen de ns-heerschappij moesten coördineren.
Deze plannen bleven niet onopgemerkt voor de nationaalsocialistische
politieautoriteiten. Ze intensiveerden de grensbewaking en de ondermijning van
verdachte groepen. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij de Gestapo.
De documenten m.b.t. de activiteiten en werkwijze van de Gestapo zijn deels
vóór de capitulatie van het Derde Rijk vernietigd. In het ‘Landesarchiv` van
Nedersaksen in Aurich is echter een bestand, genaamd ‘Rep260’ te vinden , met
hierin bewaard (met schroeivlekken) een dossier met de titel ‘Uberwachung der
Kommunisten und Sozialdemokraten (‘Toezicht /bewaken van communisten en
sociaaldemocraten'}. Hierin is grotendeels de volgende informatie te vinden.
Vluchten naar Nederland
De haven van Emden met zijn internationale scheepvaartverkeer stond in het
voorjaar van 1933 als het om vluchtroutes ging boven aan het lijstje. Daar kwam
bij, dat in deze stad krachtige communistische en sociaaldemocratische
partijorganisaties bestonden. En dat was wel bekend bij de machthebber van het
nazi-regiem.. Politie en de Gestapo zetten een steeds dichter wordend net aan
grenscontrole op. Bij de grote zeesluis was een kantoor van de grenspolitie,
waarin ook een afdeling van de Gestapo gevestigd was.
Fig. 3
Zo werd een vluchtroute via de haven van Emden steeds moeilijker en hooguit
mogelijk voor individuele vluchtelingen, die als verstekeling aan boord gingen
van vertrekkende schepen. Voor georganiseerde vluchten bleef alleen het
veerhaventje van Petkum in het achterland van de Ems over.
Hoewel de grenspolitie en de Gestapo probeerden de vluchtroutes bloot te
leggen, werd de route via Petkum niet door hen opgemerkt, zoals het volgende
document uit 1938 aantoont:
Fig. 4
De Duitse grenspolitiebureaus concentreerden zich op de geografisch meest
gunstige routes over de grens. In de regio Oost Friesland was dit de spoorlijn
Leer - Weener - Groningen. Duitse en Nederlandse grenspatrouilles werkten samen
om de grens te bewaken. De Nederlandse autoriteiten hadden ook geen belang bij
de illegale binnenkomst van politieke activisten.
Fig. 5
Ter gelegenheid van het huwelijk van kroonprinses Juliana met de Duitser
Bernhard zur Lippe (van adel) deden zij aan de Duitse grenspolitie het verzoek
uitgaan personen die het huwelijksfeest zouden kunnen verstoren te beletten
Duitsland te verlaten.
Georganiseerde vlucht: basis voor de voortzetting van het verzet tegen het
fascistisch-totalitaire naziregime
Het organiseren van vluchten van politieke vervolgden liep via een netwerk
van de partijen waarbij deze personen aangesloten waren. Duitse leden werkten
nauw samen met de zusterorganisaties in landen van bestemming van de vlucht.
Daarbij golden twee principes:
- elangrijke functionarissen van de betreffende partijen redden van arrestatie
door de nationaalsocialistische machthebbers
- Deze functionarissen een taak geven bij de opbouw van een organisatie voor
het coördineren van ondergrondse activiteiten in Duitsland - als deel van het
verzet tegen de nazi-staat
De noodzakelijke communicatie van de vluchtelingenactivisten met de
achtergebleven partijleden in Duitsland vormde de achilleshiel van de
ondergrondse strijd. De Gestapo probeerde de koeriers van de buitenlandse
organisaties te onderscheppen of de emigrantengroepen te ondermijnen. Deze
strategie was succesvol, wat blijkt uit documenten die zijn nagelaten. Uit
buitgemaakte documenten van de ondergrondse communistische partij kon de opbouw
van het ondergrondse werk gereconstrueerd worden.
Het redden van politiek vervolgden had een duidelijke bedoeling. Het was geen
doel op zich of een daad van idealistische humanitaire hulp. Van de
vluchtelingen werd verwacht dat zij tijdens hun emigrantenverblijf hun dienst
aan het verzet zouden voortzetten. De KPD had de volgende regels opgesteld in
een document uit 1934:
Briefverkeer met de politieke emigranten in het buitenland moet tot het
minimum worden beperkt of helemaal niet gebeuren:
Fig. 6, 7 en 8
Deze regels die waren vastgesteld waren gekenmerkt door de terechte angst
voor infiltratie. Elke kameraad die in ballingschap woonde, bevond zich buiten
de organisatie in Duitsland in een niemandsland. Hij werd met achterdocht
behandeld, wat geestelijk een zware last betekende. Dit brak velen op.
Ongeorganiseerde vluchtpogingen
Over succesvolle losse vluchtpogingen van individuele personen zijn in de
officiële archieven nauwelijks documenten te vinden. Getuigenissen van
tijdgenoten of persoonlijke documenten die zijn verkregen zijn vaak de enige
informatiebronnen.
Ude Reintsema redd dree Nonnen vör de Nazis
In de Gaststuuv sitten veer Mannlü bi Söpke un Beer. Is Wintertied un
halvdüstern. De lesd Sköflers betahlen bi de Weertsfrau "Sissi" hör Grog of
Beer. Gahn na buten in de kolle Lücht, snallen hör Breinermöres unner un sköfeln
up d' Deep na Petjem (Petkum) toerügg. Blot de veer Mannlü blieven sitten un
vertellen un vertellen. Een Mann fallt mi besünners up. Wenn he proot, un he
hett meestens dat Woord, dann kieken hum de annern mit groot Ogen un open Mund
an. Ok ik bliev sitten un hör toe. He sücht so recht na 'n Fisker ut. Unner de
dicke, blau, sülvstgestrickte Sweeter kann man de Tröi sehn. Ofwall he al oller
is, hett sien Gesicht noch wat jögdhaftes an sük. Of un toe, wenn he sien
Woorden up de annern warken lett, smüstert he vör sük hen. Sien helle Haar liggt
in will Bulgen up sien Kopp. De helle, griese Overlippen- un Kinnbaart tinkelt
in de Skien van de Petroleumlampen, de an de Boen hangen. In de rechte Hand
hollt he 'n besünner Piep. Van de Mundstück of an buggt sük de Steel na unnern,
stiggt kört weer up un geiht dann in de Piepenkopp, de utsücht as 'n
Eerdmanntje, over. De Piep word neet kolt. De Rook, de so 'n bietje söt ruckt,
sett sük in de hele Gaststuuv fast. De een van de Mannlü bestellt noch 'n Runn
Söpke un Beer. Un dann seggt he een paar Woorden, de bi mi as 'n Blitz inslaan.
"Ude", seggt he, "du hest uns nu sovöl van dien Schmuggelfahrten in de twintiger
Jahren vertellt. Nu wölen wi van di nochmaal weten, wo dat was, as du de Jöden
un anner Lü för de Nazis na Holland in Sekerheit brocht hest."
As de Naam Ude full, wuss ik, well dor an d' Tafel satt. Dat was Ude
Reintsema ut Gandersum. Ik kreg recht 'n Gösehuud. De Jager, Fisker, Schmuggler,
Seebar un Kaptein Ude Reintsema satt wahrachtig blot 'n Tafel van mi of. Wat
harr mien Vader mi neet all over disse Mann vertellt. Löven kunn ik heel Bült
neet. Aber as ik hum nu so vör mi sitten sach, harr ik keen Twiefel mehr, dat
all, wat ik van hum hört harr, stimmen dee. Un ik hörte toe, as Ude Reintsema
vertellte, wo he dat anstellt harr, um van Petjem ut Dree Nonnen vör de Nazis
toe redden:
"Ji weten ja, dat ik al 1934 verskeden Lü, de van de Nazis verfolgt wurren,
dorunner Bült Jöden, na Delfzijl in Holland brocht hebb. Alleen dorvan kunn 'k
Roman schrieven. Man een Fahrt van Petjem na Holland is besünners in mien
Memoorje bleven. Un de will ik Joe vertellen.
Up de Eiland Börkem (Borkum) lernte ik de "Freiherr von Baldi, Ritter des
Johanniterordens" kennen. Wi fründten uns gau an. In dat Jahr 1937, was
Harvsttied, kwamm he bi mi in Gannersum up Visit. Bi hum was Willm Stindt ut
Ollersum (Oldersum). Ji kennen hum ja, he hett ok vandaag noch dor sien
Plünnenladen. Man dat blot nebenbi. Ik harr dat gliek in d' Luur, dat se wat
besünners van mi wullen. Aber se kwammen dormit anfangs neet rut. As dat later
un later wurr, frogen de beiden mi, of se mi alleen prooten kunnen. Dorbi mutt
ik seggen, dat mien Broer Willi bi mi up Besök was, un he ok bi uns satt. "Ji,
könt hier alls seggen, van hier geiht keen Woord rut“, hebb ik hör seggt. Do
fung Willm Stindt an toe vertellen. He harr dree katoolske Nonnen vör de Gestapo
verstoppt. Se sullen de "katholische Jugendbund", de van de Nazis verboden was,
wieder föhrt hebben. Nu wurren se söcht. Funn man hör, so kwammen s' wiss in 't
KZ ("Konzentrationslager"). Se sullten na Holland in Sekerheit brocht worden. Ok
de Bischof van Münster was inweeiht un inverstahn.
Ik see neet futt toe. Dat skeen mi doch 'n spier toe gefahrlek. Ok mien Frau
was dortegen. Doch de Freeiheer trüggelte un bedelte so um de Nonnen, dat ik
see: "Willi, wenn du mitmaakst, dann löppt de Saak". Mien Broer nickkoppte blot.
"Goed see ik, bi de komende Hoogwater versöken wi dat snachts van Petjem ut."
Paar Dag later was dat dann sowiet. Willm Stindt un de Freeiheer van Baldi
brochen mit 'n Auto de dree Nonnen na de Petjemer Siel, dor harr ik mien Boot in
de Tüskentied henbrocht. Dat hett keeneen mitkregen, dat fiev Lü bi mi an Boord
gahn sünd un blot dree weer runner gahn sünd.
Wi wassen man nett toe de Petjemer Mu rut, as dat ut Südwest an t' Störmen
fung. Dat lüttje Skipp skukelte up de groot Bulgen hen un her. De dree Nonnen
speeiden un speeiden, un dat all unner Deck. As ik weer maal na hör kieken dee,
doch ik, ik sach neet recht. Se harren sük anner Kleer antrucken un sük de
Haaren ofsneeden. Se wassen neet weer toe erkennen.
Unnerwegs truff ik een mi bekannte hollandske Schmuggler. He reep mi toe:
„Loop neet Delfzijl an, dor sünd de Blauen.“ He meente dormit de Waterskandarms.
Wat nun doen? Welke Haben sull ik nu anlopen? Ik hebb eerstmaal de Anker
smeeten. As tüsken Dag un Dau de Störm offlaute, bün ik an Börkem un Rottem
vörbi na de hollandske Eiland Schiermonnikoog skippert. Dör de Prielen sünd wi
dann wieder na Ostmahorn fahren. Dor hebben wi de dree Nonnen an Land sett. Man,
wat was ik blied, as wi weer in open Fahrwater wassen, un uns keen snappt
harr.
'n goed Sett later sünd Willm Stindt un ik dann van de Bischof Clemens August
Graf von Galen na Münster inladen worden. He, de wall dat hele Wark um de Hannen
hat harr, hett sük düchtig bi uns bedankt. Wat sien Skülligkeit was, hett he mi
fraagt. Ik hebb hum seggt, blot dat Geld för de Brannstoffkösten sull he mi
geven. Mehr wull ik neet hebben. Un de hett he mi ok betahlt.
Ja, mien leev Frünnen, dat was de Geschicht van de dree Nonnen, de ik van
Petjem ut vör de Gestapo reddt hebb. Un nu Sissi, skenk uns noch 'n Beer un
Söpke in", see Ude.
Nederduitse versie (in het Oostfries Nederduits) van Erich
Bolinius
Nederlandse vertaling:
Ude Reintsema redt drie Nonnen van de Nazi`s
In het gastverblijf zitten drie mannen met schnaps en bier. Het is winter en
mistig. De laatste schaatsers betalen hun grog of bier aan de gastvrouw "Sissi",
gaan naar buiten in de kou, hangen hun schaatsen aan en schaatsen over het diep
terug naar Petkum. Alleen vier mannen blijven nog zitten wat te praten. Ik merk
een van hen op. Wanneer hij praat en meestal heeft hij het woord, kijken de
anderen hem met grote ogen en open mond aan. Ook ik blijf zitten luisteren. Hij
ziet eruit als een echte visser. Onder de dikke, blauwe, zelfgebreide trui zie
je de bretels. Hoewel hij ouder is, heeft zijn gezicht nog iets jeugdigs over
zich. Van tijd tot tijd lacht hij naar zichzelf wanneer hij zijn woorden op de
anderen laat inwerken. Zijn blonde haar ligt in wilde lokken op zijn hoofd. Zijn
blonde snor en baardje schitteren in het licht van de petroleumlampen die aan
het plafond hangen. In zijn rechterhand houdt hij een speciale pijp vast. Vanaf
het mondstuk is de steel naar beneden gebogen, dan weer naar boven en gaat dan
in de pijpekop, die eruitziet als een meerkat. De pijp wordt niet koud. De rook,
die een beetje zoet ruikt, nestelt zich in het hele restaurant. Een van de
mannen bestelde nog een rondje schnaps en bier. En dan zegt hij een paar woorden
die bij mij als bliksem inslaat. 'Ude,' zegt hij, 'je hebt ons zoveel verteld
over je smokkeltochten in de jaren twintig. Laten we nu eens kijken hoe het was
toen je Joden en andere mensen in veiligheid bracht van de nazi's naar
Nederland.'
Toen de naam Ude viel, wist ik wie er aan die tafel zat. Dat was Ude
Reintsema uit Gandersum. Ik kreeg een echte kippenvel. De jager, visser,
smokkelaar, pelsrob en kapitein Ude Reintsema zat echt maar een tafel bij mij
vandaan. Wat had mijn vader me niet allemaal over deze man verteld? Ik kon hem
niet veel geloven. Maar toen ik hem voor me zag zitten, twijfelde ik er niet
meer aan dat alles wat ik van hem had gehoord waar was.
En ik luisterde toen Ude Reintsema vertelde hoe hij Petkum had ingehuurd om
drie nonnen van de nazi's te redden.
"Je weet toch ik al in 1934 verscheidene mensen die door de nazi's vervolgd
werden, waaronder veel joden naar Delfzijl in Nederland bracht. Alleen al
daarover zou ik een roman kunnen schrijven. Maar een bepaalde reis van Petkum
naar Nederland is me vooral bijgebleven. En daarover zal ik je vertellen:
Op het eiland Borkum heb ik de Freiherr von Baldi, ridder van de
Johanniteorde leren kennen. We zijn snel vrienden geworden. In de herfst van
1937 kwam hij bij mij op bezoek in Gandersum. In zijn gezelschap Willm Stindt
uit Oldersum. Je kent hem wel, hij heeft vandaag nog steeds zijn winkeltje. Maar
dit terzijde. Ik wist meteen dat ze iets bijzonders van me wilden. Maar ze
kwamen er niet direkt mee. Toen het steeds later werd, vroegen ze me of ze met
mij alleen konden praten. Ik moet zeggen dat mijn broer Willi er ook was. Je
kunt hier alles zeggen, er gaat geen woord naar buiten. Toen begon Willm Stindt
te vertellen. Hij verborg drie katholieke nonnen voor de Gestapo. Ze waren
doorgegaan met de "Katholieke Jeugdbond", die verboden was door de nazi's. Nu
waren ze naar hen op zoek. Als ze werden opgepakt, zouden ze zeker in het
concentratiekamp komen. Ze moesten in Nederland in veiligheid worden gebracht.
De bisschop van Münster wist ervan en was het ermee eens.
Ik heb niet meteen toegezegd. Het leek een beetje te gevaarlijk. Mijn vrouw
was er ook tegen. Maar de Freiherr smeekte voor de nonnen totdat ik zei: "Willi,
als je meedoet, dan gaat het door. " Mijn broer knikte alleen maar. "Goed," zei
ik, "bij het volgende hoogwater zullen we het 's nachts vanuit Petkum proberen."
Een paar dagen later was het zover. Willm Stindt en de baron brachten de drie
nonnen met de auto naar de Petkumer Siel. Ik had mijn boot daar afgemeerd.
Niemand merkte dat vijf mensen aan boord gingen en er slechts drie weer naar
buiten kwamen.
We waren net uit Petkumer Muhde vertrokken toen een zuidwestelijke storm
losbarstte. Het kleine schip schommelde op de grote golven. De drie nonnen gaven
over en dat allemaal onder dek. Toen ik achterom keek, kon ik mijn ogen niet
geloven. Ze waren in andere kleren gestoken en hun haar was afgeknipt. Ze waren
onherkenbaar.
Onderweg ontmoette ik een Nederlandse smokkelaar die ik ken. Hij schreeuwde
tegen me: "Ga niet naar Delfzyl. De Blauwen zijn daar! Hij bedoelde de
Nederlandse waterpolitie. Wat moet ik nu doen? Welke haven moest ik aandoen? Ik
gooide eerst het anker uit. Toen de storm voor het ochtendgloren ging liggen,
ben ik langs Borkum en Rottum naar het eiland Schiermonnikoog gevaren. Via de
Priele voeren we verder naar Ostmahorn. Dus we zetten de nonnen aan wal. Ik was
zo blij toen we terug waren in open water en niemand ons had gepakt.
Lange tijd later werden Willm Stindt en ik door bisschop Clemens August von
Galen in Münster uitgenodigd. Hij, die waarschijnlijk verantwoordelijk was voor
het hele gedoe, bedankte me hartelijk. Hij vroeg me wat hij me schuldig was. Ik
vertelde hem dat ik alleen de brandstof vergoed wilde hebben. En zo gedaan.
Ja, mijn lieve vrienden. Dat was het verhaal van de drie nonnen die ik uit de
Petkum voor de Gestapo heb gered. En nu, Sissi, geef ons nog een schnaps en een
biertje!"
Ude Reintsema beschrijft niet alleen de smokkel van drie nonnen op de vlucht
in Nederland. Hij behandelt, zij het zeer indirect, de redding van het joodse
volk van hun vervolgers. Terwijl Joodse mensen hun thuisland verlieten tot 1938,
werd dit na de pogromnacht van 1938 steeds moeilijker. De nazi-autoriteiten
hebben geen toestemming gegeven om te vertrekken, tenzij het grootste deel van
het onroerend goed was afgenomen. In Nederland en andere doellanden waren de
verarmde Joodse vluchtelingen niet welkom. In Westerbork richtte de Nederlandse
regering een kamp op voor Joodse vluchtelingen, waar ze zouden moeten blijven
tot hun beslissing over hun gedoogd verblijf.
Onder de bezetting door Duitse troepen uit 1940, veranderde de SS dit kamp in
een doorgangskamp voor de deportaties naar Auschwitz en andere
vernietigingskampen in Oost-Europa.
Bron:
Stadtarchiv Emden: BoA, Nr. 3470: Grenzpolizeigebäude am
Außenhafen, 1936 - 1944
Niedersächsisches Landesarchiv, Standort Aurich: Rep 210, Nr. 1, Überwachung von
Kommunisten und Sozialdemokraten, 1933 – 1945